Criteria
Episodische Cluster hoofdpijn : minstens twee cluster periodes die 7 dagen tot 1 jaar duren telkens gescheiden door pijnvrije periodes van 1 maand.
Chronische Cluster hoofdpijn : de aanvallen treden op gedurende meer dan 1 jaar zonder remissie of met remissie < 1 maand.
Genetica
Verschillende studies tonen aan dat CH een genetische component heeft. Hoe uitgebreid de overerfelijkheid en de variatie in fenotype is, die is bepaald door de genetische variatie, blijven onduidelijk. Pogingen om specifieke genenvarianten te onderzoeken hebben weinig succes opgeleverd. CH wordt enkel geassocieerd met het HCRTR2 1246G>A polymorfisme in meerdere studies. De onderzoekers bevestigen dat het risico het grootst is bij het GG genotype, hoger dan bij het GA en het AA genotype. G verwijst naar het nucleobase guanine en A naar het nucleobase adenine. Het verschil in dit gen zit dus in de basenparen. In één studie werd ook aangetoond dat CH geassocieerd is met het ADH4 925 A>G polymorfisme. De mechanismen van de pathologie en deze polymorfismen blijven echter onduidelijk. De manier waarop de mechanismen van pathofysiologie samengaan met bovenstaande polymorfismen is nog onduidelijk. Het HCRTR2 1246G>A gen maakt slechts een deel uit van de genetische kwetsbaarheid voor CH. Hieruit volgt dat andere genetische en omgevingsfactoren betrokken zijn bij de manifestatie van het CH fenotype. Het is echter zeer moeilijk om een genetische studie bij CH patiënten door te voeren. Bij zulke studies moet de populatie voldoende groot zijn. Dit strookt echter met de lage prevalentie van de aandoening.
Oorzaken
CH heeft een zeer complexe pathofysiologie. De onderliggende mechanismen zijn tot op heden niet volledig begrepen. Huidige theorieën schuiven mechanismen naar voor zoals vasculaire dilatatie, trigeminale zenuwstimulatie en circadiane (biologisch ritme) effecten. De trigeminale zenuw is de vijfde craniale zenuw van welke de uitlopers onderverdeeld zijn in drie takken en een sensorische functie hebben rond de ogen, in het voorhoofd en de voorkant van de oogschelp, in de bovenkaak en de tanden. Circadiane effecten zijn factoren die invloed hebben op het slaap- en waakritme. Daarnaast speelt ook de vrijgave van histamine, een stijging in mestcellen, genetische factoren en activatie van het centrale zenuwstelsel een rol. Een eerste mechanisme van de pathofysiologie van CH heeft betrekking tot de vasculaire reactiviteit. Tijdens een aanval van CH zullen namelijk veneuze en arteriële dilatatie worden geïnduceerd. Figuur 6-1 beschrijft de rol van de nervus trigeminus in deze pathway. Zenuwuiteinden die pijnreceptoren bevatten, innerveren structuren van het gezicht en het neurocranium, voornamelijk het duravasculaire complex. De nociceptieve informatie wordt in de trigeminale zenuw, via het trigeminale ganglion, getransporteerd naar het TCC. Vanuit het TCC, wordt informatie verzonden naar de hypothalamus, de thalamus en de cortex via pijn inducerende pathways. Daarnaast komen afferente trigeminale signalen toe bij het TCC. Deze afferente trigeminale signalen stimuleren het craniale parasympathische systeem waardoor de vuursnelheid van parasympathische vezels toeneemt. Deze vezels innerveren faciale structuren en het duravasculaire complex. Op figuur 6-2 is de ligging van de trigeminale zenuw zichtbaar. Neurocraniale peptiden worden vrijgegeven tijdens een spontane aanval van CH. Hierdoor zullen het trigeminovasculaire systeem en het parasympathische zenuwstelsel worden geactiveerd respectievelijk door CGRP en VIP. CGRP is een 37-aminozuurneuropeptide dat afkomstig is van de gencodering van calcitonine door alternatieve splitsing van mRNA en de proteolytische activiteit van zijn precursor. CGRP zijn voornamelijk betrokken in vasodilatieprocessen en bij de sensorische overdracht. VIP zijn 28- aminozuurpeptiden die behoren tot de superfamilie van structuurgerelateerde peptidenhormonen. VIP zal irritatie van de trigeminale sensorische zenuwuiteinden veroorzaken en de vrijgave van CGRP veroorzaken. Het trigeminovasculaire systeem en het parasympathische zenuwstelsel zijn met andere woorden betrokken in de controle van de craniale vasculaire activiteit. Stikstofoxide zal eveneens de vasculaire reactiviteit promoten en functioneren als trigger voor een aanval van CH. Bij een volgend mechanisme is de caverneuze sinus betrokken. Huidige studies schuiven een terugkerende lokale aseptische vasculitis naar voren. De caverneuze sinus is een verzameling van dunwandige venen die een holte vormen die door het slaapbeen en het wiggenbeen wordt omringd. Dit mechanisme laat ons toe de gelijktijdige trigeminale, sympathische en parasympathische functies tijdens een CH aanval te verklaren.
Het tweede mechanisme is dus met andere woorden gerelateerd aan een inflamatoir proces. Bij een derde mechanisme is de hypothalamus betrokken. Dit biedt een verklaring waarom aanvallen van CH gerelateerd zijn tot het circadiaan ritme en de circannuale activiteit. Circannuale activiteit is een bepaald ritme in met cycli van een jaar. De hypothalamus bepaalt namelijk de periodiciteit van een groot aantal fysiologische functies en controleert het autonome zenuwstelsel. Een disfunctie in de activiteit van de hypothalamus maakt duidelijk waarom CH samengaat met craniale autonome functies. Dit mechanisme kan eveneens de ondraaglijke pijn verklaren. Een belangrijke functie van de hypothalamus is de controle van het ritme van het hypocretine systeem. Neuronen die hypocretine bevatten zijn afkomstig van de dorsolaterale regio van de hypothalamus en monden uit in alle hersengebieden, inclusief de hersenstam. Verder wordt ondersteld dat deze neuronen betrokken zijn bij de waaktoestand en de regulatie van het cardiane ritme. Hypocretine-1 en hypocretine-2 zijn neurotransmitters die belangrijk zijn bij de modulatie van pijn. Experimenteel werd bepaald dat hypocretine-1 de pijnreceptie in de trigeminale nucleus van de hersenstam zal inhibiteren, terwijl hypocretine-2 de nociceptieve respons zal doen stijgen. Een nociceptieve respons is met andere woorden een aantal stimuli die pijn zullen induceren. Vermoedelijk kan ook een antihistamine respons een aanval van CH induceren. Horton was de eerste die histamine geïnduceerde aanvallen vaststelde. Meer recent onderzoek heeft zijn bevindingen verder vastgesteld. De rol van histamine binnen deze neurologische aandoening is nog altijd niet volledig begrepen. Tijdens een aanval van CH wordt histamine in hogere concentratie in het bloed aangetroffen, maar behandeling met antihistamine medicatie heeft geen significant effect.
Deze website maakt gebruik van cookies.